Henk zweeg. Promotie had hij niet verwacht. Het overrompelde hem met de kracht van ontslag op staande voet.
Nico, het jonge afdelingshoofd, keek hem onderzoekend aan. Hij droeg een geruit overhemd onder een corduroy jasje. Geen stropdas. Zijn adamsappel stak ver uit zijn slecht geschoren hals en wipte op en neer als hij sprak. ‘Na het plotseling heengaan van Freek ben jij het langste in dienst. Wie heeft er meer ervaring dan jij? Wie weet meer van verplichtingen, facturen en al die andere dingen?’
Niemand. Daar ging het ook niet om.
‘Maak je op je vijftigste nog een mooie stap hogerop. Trouwe dienst mag ook wel eens beloond worden. Hoe lang werk je wel niet bij de gemeente?’
‘In november is het dertig jaar.’ Het klonk als een lange tijd en dat was het natuurlijk ook, maar de dagen hadden zich in een bevredigende sleur opeengevolgd. Nog tien jaar en dan, in februari 1990, zou hij met pensioen gaan. Nooit had hij chef van het bedrijfsbureau willen worden. Dacht Nico hem een plezier te doen? Of wilde hij zichzelf soms een plezier doen? Zo eentje was het wel, zo’n linkse rakker van de bestuursacademie die zich op de borst trommelde omdat hij wél oog had voor de stille, noeste werkers.
‘Henk, je zegt niets. Ik had eigenlijk gedacht dat je wel blij zou zijn.’
Hij probeerde een glimlach. Het is belangrijk om te doen wat men van je verwacht. Houd je aan de regels. Ze waren ook streng voor zichzelf. Al op de eerste dag schoot de commandant een soldaat ter plekke dood wegens diefstal. Niemand die een klein kind belette toe te kijken. De commandant gaf de fiets eigenhandig terug aan de angstig buigende bestolene. Het was geeneens een goede fiets, de achterband liep piepend aan.
‘We slaan de interne sollicitatieprocedure over, mocht je daar soms zorgen over hebben. Na al die tijd kennen we je goed genoeg. De vijf medewerkers van het bedrijfsbureau zullen je graag als chef hebben.’
Dat was het nou net. Hoe lang zou dat duren? Hij zag zich nog niet hun werk beoordelen, laat staan afkeuren, functioneringsgesprekken houden of hen formeel toespreken. Hij wilde geen gezag. In militaire dienst had hij welgeteld tien dagen de leiding gehad op een tank. Bij de eerste oefening had de bemanning het ding dwars over de hei gerost, het onder een grote eik geparkeerd en de rest van de dag sjekkies paffend doorgebracht. Sommige mensen geven van nature graag bevelen, andere krijgen ze liever. Hij trok de knoop van zijn stropdas wat losser, ademde diep in en zei: ‘Ik weet niet of ik die functie wel ambieer.’
Nico knikte. ‘Ik overval je ermee, he? Weet je wat, slaap er een nachtje over en laat me dan weten of je het doet.’
***
Vanaf zijn werkplek op de achtste verdieping keek hij uit over de daken van Den Haag. Schuin achter de torens van het Vredespaleis was het oude stadhuis te zien. Een jaar geleden waren ze verhuisd, maar nóg verlangde hij naar de zandstenen leeuwen bij de entree, de galmende gangen met de glas-en-lood ramen en de ruime kamers met de hoge plafonds. En naar de koffiejuffrouw. Elke ochtend en middag deed ze haar ronde en brak de lange werkuren met haar vrolijkheid. Ze was nu overbodig. In het nieuwe stadhuis kwam de koffie uit een automaat en rekende je af met een chipkaart. Werken deed je met z’n allen in een kantoortuin. Het werd vooruitgang genoemd.
De enige vooruitgang was het uitzicht. Uitzicht geeft afstand en overzicht. Hoog in de boom, verborgen tussen de bladeren, kon hij het veld zien waar zijn moeder de hele dag in de zware grond ploeterde en het noodhospitaal waar zijn zus de zieken en stervenden verzorgde. Recht voor hem uit lag de poort met de twee soldaten, die daar eerder stonden om hen tegen de vijandige bevolking te beschermen dan om vluchtpogingen te beletten. Onder hem was de zandweg waarop hij soms met alle andere kampbewoners de hele dag zonder eten of drinken in de zon stond. Als een van hen zich niet aan de regels hield, werden allen gestraft. Hij nam het de Jappen niet kwalijk. Het waren ook maar jonge jongens die eropuit waren gestuurd. Je moest je bij hun gewoon aan de regels houden en zorgen dat je niet opviel. Houd je stil als een gewond dier, ga op in het behang, dat was de manier.
Het was niet nodig er een nachtje over te slapen. Hij wilde niet. De dertig jaar mochten er gerust veertig worden.
Roelof zette de transistorradio aan. Het was Kroningsdag, prinses Beatrix zou koningin Juliana opvolgen. De binnenstad van Amsterdam was een chaos. De ME probeerde krakers weg te houden van de plechtigheid. ‘Geen woning, geen kroning,’ klonk het. Roelof draaide het volume hoger. De slagzin van de krakers dreunde door de kantoortuin. Na twee keer scandeerde Desiree lacherig met de betogers mee. Zij was de jongste en naar verluidt lesbisch. Roelof lachte en viel in. Even later deed zowat iedereen mee. Hij niet. Het gaf geen pas. Het was heulen met de vijand. Hard typend werkte hij door.
‘Klopt het dat je meer- en minderwerk in een aparte kolom opneemt?’ vroeg Desiree een kwartier later. Ze legde een voortgangsrapportage voor hem neer en ging op de rand van het bureau zitten. Haar broek spande om haar billen. ‘Sorry van daarnet. Vond je het vervelend? Het was maar een grapje.’
‘Ja, je moet inderdaad een aparte kolom gebruiken, anders verlies je het overzicht.’ Hij wist best dat haar eerste vraag een smoesje was om hem te polsen en dat ze aardig wilde zijn. Hij wist alleen niet wat hem daarnet zo diep had geraakt en ook niet hoe hij haar kon vergeven zonder zijn zelfbeheersing te verliezen. Hij haatte dit soort momenten.
Desiree bleef zitten en keek hem onderzoekend aan. Ze was klein van stuk. Haar voeten kwamen niet bij de grond en zwaaiden heen en weer. Ze had bruine laarzen aan, met een ritssluiting en een bontrandje. Na grijs was bruin zijn lievelingskleur.
‘Nee, ik vond het niet erg,’ zei hij uiteindelijk. ‘Een grapje op zijn tijd moet kunnen.’
‘Echt niet?’
‘Echt niet.’
‘Gelukkig,’ zei Desiree. ‘Als er ooit iets is, moet je het zeggen hoor.’ Lenig zette ze zich met haar handen af van het bureau en landde soepel met beide laarsjes naast elkaar op het tapijt. Misschien zat ze op turnen.
Wacht, je vergeet je rapportage, wilde hij roepen. Hij staarde naar de cijferreeksen op de opengeslagen pagina, schoof zijn zware bril omhoog en wreef langdurig door de groeven in zijn neusbrug.
***
Vroeg inklokken is vroeg uitklokken. De glazen lift bracht hem naar de ondergrondse fietsenstalling. Er waren netten gespannen rond de loopbruggen in het atrium om zelfmoordenaars tegen te houden. Hij kon het zich niet voorstellen. Niet dat hij bang was voor de dood, maar je hoefde haar niet op te zoeken, ze kwam vanzelf wel. Tot dat onvermijdelijke moment was het de kunst om het leven zonder pijn en onrust door te komen. Hoe? Een goede vraag.
Hij stopte de rechterpijp van zijn beige pantalon in zijn kous. Het was ruim zeven kilometer fietsen tussen auto’s en bromfietsers. Haast onbewust nam hij de trams in zich op. Daar ging een dubbelgelede tram van de nieuwe 3000-serie. Hij kende alle tramseries. Ook alle treintypen. Later, als de kinderen het huis uit waren, zou hij een modelspoorbaan bouwen.
Op een ossenkar reden ze naar het vrouwenkamp. ‘Daar zijn je vrouw en kinderen veilig,’ fluisterde de Japanse commandant, die eerst hun buurman, fotograaf en spion was, zijn vader toe. Op de ossenkar stond de brandkast met de waardepapieren. Aan het einde van de oorlog waren ze de sleutel kwijt. De brandkast voer mee naar Rotterdam. Openen hoefde daar niet meer, want alle verzekeringen en pensioenen waren waardeloos omdat in de kamptijd de premies niet waren betaald. Nog zag hij het van woede vertrokken gezicht van zijn vader. Moeder had er onbewogen bijgestaan. Zij had al geleerd het leven te nemen zoals het komt.
Achter een raam hing een poster met een foto van Hans Janmaat van de Centrumpartij. Elke middag, op weg naar huis, keek hij er even naar. Die man durfde publiekelijk te zeggen wat hij alleen maar dacht. Op kantoor vonden ze hem een racist. Ze begrepen er niets van, ze waren naïef.
Ze woonden in een etagewoning. Eerst de trap van het open portiek op en na de voordeur nog een trap. ‘O, ben je er al?’ zei Petra, toen hij op de gang de kwispelende hond toesprak. Met de Libelle in de hand stond ze in de deuropening. Ze wilde iets vertellen, waarschijnlijk over wat een van hun dochters op school was overkomen of anders over gedoe in een winkel met ruilen of zo. Hij liep zonder te luisteren door naar de slaapkamer, pakte zijn kleren voor thuis en ging naar de badkamer. Eerst het zweet van het fietsen eraf spoelen, eerst de werkdag afsluiten. Het warme water kletterde lange tijd op zijn hoofd, zijn oren vulden zich met het geraas. Hij sloot zijn ogen en droomde weg. Desiree verdreef voor het eerst de koffiejuffrouw van het oude stadhuis.
***
Ze aten macaroni met ham en kaas. Schijfjes komkommer als groente. Het was nogal droog. In de weekenden kookte hij, uitgebreid, meestal Indonesisch.
‘Heeft mam het al verteld?’ vroeg Karin, de oudste.
‘Wat verteld?’
‘Ik ben eruit, ik wil toch gaan studeren.’
‘Nee, daar hebben we het nog niet over gehad.’ Petra had wekenlang op Karin ingepraat. Gymjuffrouw vond ze te laag gegrepen voor iemand met zulke goede hersens, hoe goed ze ook in atletiek was. Ze had hem aangespoord ook eens Karin apart te nemen.
‘Wil je niet weten wat?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Gezondheidswetenschappen in Maastricht.’
Hij nam een hap, kauwde en slikte. ‘Maastricht?’
‘Dat is de enige universiteit waar ze die studie hebben.’
Het was ver, ze zou op kamers moeten, hij zou haar weinig zien. Veel sneller en radicaler dan hij had gehoopt. Het vooruitzicht op haar afwezigheid zat nu al als een speldenkussen in zijn maag.
‘Pap, wat vind je ervan?’ Ze was opgehouden met eten en keek hem gespannen aan.
‘Als jij zeker weet dat je het wilt.’
‘Alleen, ik moet dan wel op kamers. Maastricht is best ver weg.’ Er was iets van een trilling in haar stem.
‘Ja, dat zal wel moeten.’ Hij deed zijn bril af en wreef door de groef in zijn neus.
‘Ben je dan helemaal niet blij dat ik niet naar de Sportacademie ga?’
Ellen, de jongste, de zwemster, degene die hij altijd naar de training en zwemwedstrijden bracht, had hem in de auto meer dan eens gevraagd wat hij voelde toen hij opa na drie jaar weer terugzag. Hij was destijds acht jaar. Zijn antwoord, dat hij het zich niet meer herinnerde, dat hij waarschijnlijk niets bijzonders had gevoeld, had ze niet geloofd. Hij had haar willen uitleggen dat haar jeugd niet met die van hem te vergelijken viel, dat drie jaar in een kamp iets doet met je gevoel, dat mensen destijds sowieso niet met elkaar over hun gevoelens spraken. Maar zoiets valt niet uit te leggen.
‘Pap, waarom zeg je niets?’
Dus zweeg hij, net zoals hun gezin ook na de aankomst in Nederland had gedaan. Zwijgend had hij de vernedering gedragen om als tienjarige in een klas van zevenjarigen te blijven zitten, omdat hij nooit schrijven en rekenen had geleerd. Zwijgend verbeet hij zijn woede als zijn vrienden over het Jappenkamp zeiden: ‘Jullie hadden het makkelijk, jullie hadden het lekker warm.’ Zwijgend treurde hij om de kindertijd die hem was afgenomen.
‘Pap!’
***
Er was een vlaflip als toetje. Daarna zei Petra tegen hun dochters: ‘Jullie wassen af, papa en ik hebben nog iets te bespreken.’
Het was bijna zes uur. Hij wilde naar het journaal kijken. Hij keek altijd naar het zesuurjournaal. En het achtuurjournaal. En ook het tienuurjournaal. Als de wereld zou vergaan, dan zou hij het niet missen.
Petra legde de krant voor hem neer en wees op een omcirkelde advertentie. ‘Tuin op het zuiden. Niet heel ver van de duinen. Winkelcentrum om de hoek. En kijk eens naar de vraagprijs.’
Hij keek naar de vraagprijs.
‘Als we goed onderhandelen, kan er nog flink wat van af.’
Ze zouden moeten lenen. Net nu de hypotheek voor hun bovenwoning was afgelost. Net nu ze hun dochter moesten ondersteunen met de studie en haar kamer. Hij wilde niet dat Karin een studielening zou afsluiten. Zo jong moet je geen schulden aangaan. En ook hij wilde geen schulden. Schulden maken onvrij, geven zorgen, vormen een risico.
‘En? Zeg nou eens wat!’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat wil je dan dat ik zeg?’
‘Maar Henk, de huizenmarkt is in elkaar gestort. Als we ooit willen verhuizen, dan moeten we het nu doen.’
‘Is het niet te laat? Ik bedoel, als Karin op kamers gaat …’
‘Ja, Karin gaat het huis uit. Dat hoort nou eenmaal bij opgroeien. Het is toch geen reden om zelf stil te blijven staan? Wil je dan dat alles altijd hetzelfde blijft? Ik heb trouwens al een afspraak voor bezichtiging gemaakt. Zaterdagochtend, half tien.’
Hij liep naar de televisie en zette hem aan. Het journaal begon net. Na een samenvatting van de kroning werden de rellen getoond. De beelden tuimelden over elkaar heen: rookwolken, charges van de ME, steigerende paarden, traangas, molotovcocktails, bivakmutsen, op de kant liggende auto’s, dichtgetimmerde huizen, ingeslagen ruiten, plundering van winkels, krakers met stokken, staven en messen.
Petra kwam binnen met de koffie. ‘Wil je een krakeling?’ Ze hield de koektrommel voor zijn neus.
Hij stond met een heftige beweging op en duwde haar opzij. ‘Tuig is het,’ schreeuwde hij. ‘Ze moeten die schoften allemaal tegen de muur zetten!’ Trillend ging hij weer zitten. Hakkelend, met verkrampte kaken, zei hij: ‘Allemaal standrechtelijk executeren.’
Petra wachtte af of er nog meer kwam en zei toen: ‘Doe toch normaal.’
’s Nachts had hij weer die droom. Hij had eens gelezen dat in dromen de gebeurtenissen van de dag worden verwerkt en een plekje krijgen in het langetermijngeheugen. Waarom kwam deze droom dan telkens terug? Werd de gebeurtenis geweigerd door zijn geheugen?
Na de capitulatie van Japan trokken ze in afwachting van de evacuatie door de Britse marine in een leegstaande villa. Op een dag speelde hij twee straten verderop in een ander verlaten huis. Plunderende Javanen drongen het huis binnen. Hij verstopte zich, maar een Javaan ontdekte hem en zat hem met opgeheven kapmes achterna. Achteraf betwijfelde hij of de man hem echt had willen doden, op het moment zelf was hij er zeker van.
Hij had zich vaak voorgenomen er met andere mensen over te praten.
***
Dit was het mooiste moment van de dag: vroeg in de ochtend Boris uitlaten. Ze liepen altijd dezelfde route. Het gedeelte door het park was het mooiste. De eenden zaten nog met de snavel in de veren te dommelen aan de rand van de vijver. De hond kon los, hij was goed afgericht en zou ze met rust laten.
Hij sjokte achter de hond aan. Het voelde alsof hij een zware brandkast op zijn rug meezeulde. Zwaar, maar de inhoud bij voorbaat waardeloos. Nico verwachtte vandaag een antwoord. Wat moest hij doen? Met Petra had hij er niet over gesproken. Hij kon wel raden wat ze zou zeggen: stel je nou toch eens volwassen op. Wat vroeger niet lukte, gaat je nu vast goed af. Wees een kerel en probeer het tenminste.
Boris snuffelde aan een boom, rende naar hem toe en keek hem trouwhartig aan. Hij gaf het beest een aai over de kop. ‘Braaf Boris.’ Er ging niets boven de trouw van een hond. Soms kon hij er tranen van in zijn ogen krijgen. Hij vond een hondenbrok in zijn jaszak. Boris ving het op voordat het de grond raakte.
Een mens dient het goede te doen. Dat was wat hij wilde. Maar wat was het goede in zijn geval? Aanvaard de promotie, steun met het extra salaris je dochter en koop dat mooie huis, fluisterde de commandant hem in. Laat je gezin niet de dupe worden van je risicomijdend gedrag.
In de verte piepten en knarsten tramwielen. De bochtstraal van de rails op het nabijgelegen kruispunt was te krap; de tramwielen liepen altijd aan tegen de rails.
Weer sprak de commandant: sla de promotie af, doe het je collega’s en jezelf niet aan. Je bent er niet voor in de wieg gelegd, het wordt een grote ramp, straks word je nog ontslagen. De commandant kon o zo overtuigend zijn.
Gebukt sjokte hij door, naar de grond starend, alsof daar een sleutel te vinden zou zijn die de inhoud van zijn brandkast waardevol zou maken. Thuis ging hij aan de ontbijttafel zitten. Zwijgend schonk Petra thee voor hem in, zwijgend dronk hij het op.
***
Nico lachte hem toe. Hij had dezelfde kledingcombinatie aan, alleen had hij deze keer een extra knoopje van zijn overhemd opengelaten. ‘Zo Henk, heb je goed geslapen?’
Hij knikte.
‘En, doe je het?’
Zijn hoofd was zo vol dat het net zo goed leeg kon zijn.
‘Henk?’
Hij staarde naar het strottenhoofd van Nico. De tijd verstreek. Hij stond in de felle zon, de voeten in het hete zand, duizelig van de dorst.
‘Henk, we kunnen niet eeuwig zo blijven zitten.’
Hij zweeg.
‘Henk! Zeg eens wat!’
Hij sprak. Tot op het moment dat hij dat deed, wist hij niet wat hij ging zeggen.
‘Is dat je definitieve standpunt?’
Hij zweeg.
‘Jammer, maar even goede vrienden. Je bijdragen in je huidige functie stellen we natuurlijk ook uiterst op prijs.’ Nico stak zijn hand naar hem uit.
Hij nam de hand aan en hoopte dat Nico het trillen niet opmerkte.
‘Zou je dan als langst zittende medewerker wel een toespraak voor Piet willen houden op zijn afscheid? Ikzelf werk hier nog maar kort, het is persoonlijker als jij het doet.’
Hij knikte met de meest minimale beweging van zijn hoofd.