Bezwaard geweten

Het is maar gewoon een kantoor in een oud herenhuis, constateert Rob. In gedachten had hij een indrukwekkend gebouw gezien, een soort Paleis van Justitie, passend bij het belang dat de hoorzitting voor hem heeft.
De man bij de balie zegt hem met de lift naar de tweede etage te nemen en op het bankje in de gang te wachten. Rob neemt de trap. De houten traptreden kraken onder zijn zware kistjes. Hij gaat niet zitten, maar loopt heen en weer in de gang terwijl hij zijn pleidooi repeteert.
Onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen de persoonlijke vervulling van de militaire dienst in verband met het gebruik van middelen van geweld waarbij men door dienstvervulling in de Nederlandse krijgsmacht kan worden betrokken.
De woorden hebben hun betekenis verloren, vormen een afweerlinie van lettergrepen waar hij zich doorheen moet zien te vechten.
Jammer dat zijn ogen net te goed waren om er niet op afgekeurd te worden. Simuleren hielp niet, want hij moest het brilvoorschrift van de opticien meenemen. Hij had beter kunnen doen als die knul in het FC Den Haag-shirt. Een voetbalhooligan die gelegitimeerd wilde matten. Die jongen werd juist wel afgekeurd. ‘Ik wil te graag volgens hun,’ zei hij. Man, wat was die gozer kwaad.
Hij staat stil voor een raampje dat uitzicht geeft op de achtertuin. Het is een slagveld van omvergewaaid plastic tuinmeubilair, brandnetels en verroeste fietsen. Een kat aarzelt om op de betonnen schutting te springen. In de lucht een zwerm trekvogels in V-vorm. Onwillekeurig imiteren zijn vingers het V-teken. Vrede. Vriend. Victorie.
Een jongen komt door een deur naar buiten. ‘Jij mag,’ zegt hij.
Rob loopt de kamer in. Het is er warm en ruikt naar oude koffie. Drie mannen zitten achter een brede vergadertafel. Colbertjes en stropdassen. Ze staan niet op als hij dichterbij komt. Aan elkaar een hand geven wordt niet gedaan.
‘Goedemorgen, gaat u zitten.’ Het is de middelste man die hem op zachte toon aanspreekt. Hij ziet er oud en broos uit. Zijn ogen gaan schuil achter een bril met donkere glazen. Op zijn voorhoofd denkrimpels, op zijn wangen het vermoeden van missertjes bij het scheren. De twee mannen aan weerszijden zijn gebogen over een dossier. Ongetwijfeld dat van hem.
Rob gaat zitten. Zijn leren jack houdt hij aan.
De man in het midden stelt zich voor als de voorzitter van de commissie. Hij vraagt: ‘Bent u Martinus Robertus Johannes van Oort, geboren te Rotterdam op 12 juli 1963?’
‘Ja, dat ben ik.’ Zijn stem klinkt hard. De andere twee heren heffen nu ook het hoofd op. De man aan de linkerkant, met een ringbaardje en blozende wangen, lacht hem vriendelijk toe. De man aan de rechterkant kijkt hem strak aan. Hij is kaal en heeft, net als zijn vader, pigmentvlekken op zijn wit-roze schedel.
Zijn vader bromde vijf jaar geleden instemmend toen Rob thuiskwam van de keuring en vertelde dat ze hem graag in de officiersopleiding wilden. Opa had bij het verzet gezeten. Hijzelf vond het ook wel tof, was trots dat ze leidinggevende capaciteiten in hem zagen. Vanwege zijn studie vroeg hij uitstel van dienst. Zijn enthousiasme verdween in de loop van de tijd. Zijn studie, de mensen met wie hij omging, de reizen die hij maakte, dit alles veranderde hem.
‘Wij hebben van u een brief mogen ontvangen, waarin u een beroep doet op de wet Gewetensbezwaren Militaire Dienst. Graag praten wij daarover door met u. Wij zullen advies uitbrengen aan het Ministerie van Defensie,’ zegt de voorzitter. Hij tast tevergeefs naar zijn kopje koffie. De man aan de rechterkant schuift het koffieschoteltje tegen zijn hand aan.
Al snel komt de vraag die Rob vreest. De voorzitter zegt: ‘Stel, het is donker. U loopt met uw vriendin door een steegje. Opeens duikt een kerel op, die uw vriendin onfatsoenlijk aanspreekt. Wat doet u dan?’
‘Snel doorlopen.’
‘Maar voordat u dat gedaan heeft stapt de kerel op uw vriendin af en pakt haar beet bij, laten we zeggen, een onfatsoenlijke deel van haar lichaam. Kunt u het voor u zien?’
‘Moeilijk, want het is een heel donker steegje,’ antwoordt Rob.
De denkrimpels van de voorzitter dansen even op en neer. Dan zegt hij: ‘Humor is een waardevolle eigenschap. Ik leg u nogmaals de situatie voor. Een donkere steeg, een kerel zit aan uw vriendin. Welnu, wat doet u dan?’
‘Ik zeg dat hij daarmee moet ophouden.’
‘Maar dat doet die kerel niet. Hij is niet voor rede vatbaar. Misschien heeft hij wel gedronken.’
‘Ik roep om hulp. Ik schreeuw zó hard dat hij vlucht.’
‘Helaas, het lijkt erop dat niemand u hoort. U staat er in uw eentje voor.’
Rob denkt na. De volzin over onoverkomelijke gewetensbezwaren en het gebruik van middelen van geweld zeurt onophoudelijk in zijn hoofd en werkt verlammend als zenuwgas.
‘Denkt u er rustig over na,’ verhoogt de voorzitter de druk.
‘Ik weet het niet.’
‘Uw vriendin huilt en smeekt u haar te helpen.’
‘Dan trek ik die kerel van mijn vriendin af,’ besluit Rob. Iemand wegtrekken lijkt hem niet gewelddadig.
‘Maar dat lukt niet. Sterker nog, hij draait zich om, komt op u af.’
‘Ik duw hem weg.’
‘Hij laat zich niet wegduwen. Hij valt u aan, slaat u in het gezicht.’
‘Dan sla ik hem op zijn bek!’
De man aan de rechterkant van de tafel begint te schrijven. De man aan de linkerkant kijkt hem nadenkend aan.
‘U slaat hem op zijn bek,’ herhaalt de voorzitter met zijn zachte, haast fluisterende stem. ‘Zou u het slaan van iemand op zijn bek als het gebruik van geweld betitelen?’ Boven de zwarte glazen van zijn bril bewegen zijn rimpels als de wissels op een treinemplacement.
‘Zelfbescherming, daar is toch niets mis mee?’ zegt Rob. De jongen die de speelplaats tussen de flats terroriseerde. De voetbalwedstrijd waar hij na afloop opeens oog in oog stond met supporters van de tegenstander. De politiehond die een ME’er op hem afstuurde bij een betoging in Amsterdam. Altijd zelfbescherming. Maar ook altijd een kwestie van trots, blijven staan als de anderen vluchten. Sommige mensen hebben een vluchtrespons, hij een vechtrespons. Hij zoekt het niet op, kan het niet helpen.
‘Ik beweer niet dat er iets mis is met zelfbescherming’ zegt de voorzitter. ‘Zelfbescherming is volgens veel mensen de belangrijkste reden dat het leger er is. Zij zeggen dat het leger er is om het land te verdedigen als het wordt aangevallen. Vindt u niet dat Nederland zichzelf moet kunnen beschermen?’ Hij leunt achterover en wacht af.
In het praatgroepje van de vereniging van dienstweigeraars discussieerden ze hierover. Tomas, met de lange grijze haren, was het meest principieel. Hij was totaalweigeraar, had achttien maanden in de gevangenis gezeten. Je moet het er maar voor over hebben. Simon, de andere begeleider, zei dat het om de persoonlijke afweging gaat.
‘De term geweten komt van weten wat je te doen staat,’ begint Rob. ‘Als mijn vriendin in een steeg wordt aangevallen, dan weet ik wat me te doen staat. Dat bedenk ik ter plekke. Dat is mijn persoonlijke beslissing. Mijn geweten zegt mij dan wat te doen.’
Hij ziet dat de man met het ringbaardje voor het eerst aantekeningen maakt. Hoe verder te gaan?
‘In het leger werkt dat niet zo. Je moet het bevel van degene boven je gehoorzamen. En die weer van degene boven hem. Zo gaat het nou eenmaal. In het leger kun je niet ter plekke besluiten wat je gaat doen. Je kunt je geweten niet gebruiken. Je besteedt je geweten uit aan degene die bovenaan in de lijn van commando staat. Je krijgt het pas terug als je afzwaait. Maar misschien schrik je wel voor wat je dan mee naar huis krijgt.’
Een koude tochtvlaag. De deur achter Rob gaat open.
‘Tweede ronde. Hadden de heren nog een kop koffie geblieft?’
Een vrouw met een blauw schort voor duwt een trolley met kannen, kopjes en koeken de kamer binnen.
Ringbaard knikt haar toe. ‘Jij ook?’ vraagt hij Rob.
‘Nou, eh, graag.’
De koffiejuffrouw is niet de jongste en neemt met veel gestommel en gerinkel haar tijd.
Kaalhoofd trommelt met zijn wijs- en middelvinger een marsritme op het tafelblad.
De voorzitter wacht onbeweeglijk af. Zijn denkrimpels diepe loopgraven. Het hoofd in de nek alsof hij het plafond achter Rob bestudeert. Als de koffiejuffrouw de deur heeft gesloten, vervolgt hij het vraaggesprek. ‘Stel dat u wordt erkend als gewetensbezwaarde, wat zou u dan als vervangende dienst willen doen?’
Rob ademt diep uit. Nu leunt hij achterover in zijn stoel. In zijn hoofd hoort hij zijn favoriete nummer van The Sound: Winning.
Een half uur later staat Rob weer op straat. Miezerregen en verkeerslawaai. Lopend naar de tramhalte doorleeft hij het gesprek nog eens. Hij wijkt niet uit voor twee bouwvakkers, die hem tegemoet lopen. Grote kerels, matjes in de nek. Schouders botsen tegen elkaar. ‘Hé lul, kijk uit waar je loopt!’ Rob steekt zijn middelvinger op en loopt door. Heb ik mijn geweten wel goed gebruikt, vraagt hij zich af.

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: