De ansichtkaart

Wat als hij niet zo plichtsgetrouw was geweest? In zichzelf gekeerd liep hij de poort uit van de gasfabriek. De groet van de portier beantwoordde hij niet. Het was zaterdagmiddag. De werkweek zat erop. De medewerkers van de administratie hadden lamlendig over het grootboek gehangen op zoek naar een sluitende balans. Je hebt pas echt verloren als je je plicht verzaakt, had hij ooit tegen ze gezegd.

Ze woonden in een bovenwoning. De traptreden kraakten onder zijn zware tred. Hoewel veel levensmiddelen nog op de bon waren, leek zijn lichaam het rantsoen van twee mensen te verorberen. In zekere zin was dat ook zo, dacht hij met een steek door zijn borst. Hij drukte de gedachte aan Jolanda weg.

Hij hing zijn hoed en jas aan de kapstok en luisterde naar de geluiden van het huis. Hij hoorde niets. Was Ingrid naar een vriendinnetje? Hij hoopte het, wilde het huis voor zichzelf hebben. Men zei dat een mens alleen een mens is tussen andere mensen. Dan was hij een onmens.

Bovenop de keukenkast stond de jenever. Hij schonk twee vingers in een mok. Het was in een paar slokken op. Keel en slokdarm waren het gewend, gaven het brandende gevoel niet meer door. Een alarm heeft alleen zin als men reageert. Vertraagd zag hij de vliegtuigen weer aankomen. Op weg naar Duitsland. Maar waarom vielen die bommen dan hier in het Bezuidenhout naar beneden?

In een opwelling deed hij de deur van de kamer van Ingrid open. Ze was toch thuis. Daar zat ze, aan het bureautje voor het raam, met de rug naar hem toe. Een slordig gemaakte vlecht krulde stijf naar beneden als de staart van een onderdanige hond.

‘Waarom zeg je niet even gedag?’ Ze trok haar schouders omhoog. ‘Verberg je iets?’ Hij trok haar arm weg. Het bureau was leeg op een kroontjespen en inktpot na. Hij gromde. Toen zag hij de inktvlekken op haar vingers. ‘Wat ben je aan het schrijven? Vast geen huiswerk. Mag je vader je poëziealbum soms niet zien?’ Hij verstevigde zijn greep op haar arm.

‘Papa, je doet me pijn.’ Ze sprak zacht, op vlakke toon. Hij wist dat Anneke haar begrip en medelijden had ingefluisterd. Die gedachte maakte hem kwaad. Hij pakte de kroontjespen en drukte de punt in haar onderarm. Het vel spande, er ontstond een witte deuk, met daarin een zwarte inktdruppel. Ingrid spartelde niet tegen, protesteerde niet. Hij werd nog kwader. Het zwart van het inkt vermengde zich met het rood van bloed.

‘Au,’ zei ze.

Hij liet haar los. Hij schoof de stoel met zijn dochter erop naar achteren en trok het laatje onder het bureaublad open. Er lag een ansichtkaart in. Zwart-wit. Een foto van een paard en een ruiter.

Ansichtkaart voor

Ingrid griste de kaart weg en wilde de kamer uitvluchten. Hij versperde haar de weg. Op dat moment ging de deurbel.

‘Die kaart laat je me straks lezen. Begrepen?’

Bij het trapgat trok hij aan het koord om de voordeur te openen. Zijn oudere zus Anneke kwam naar boven. ‘Ik hoop dat je het niet erg vindt, maar ik heb voor twee dagen zuurkoolstampot gemaakt. Je kunt er de ene keer spek bij doen en de andere keer worst.’ Ze zette de pan op de kachel en voelde aan het gietijzeren rooster. ‘Waarom is de kachel niet aan? Waar Is Ingrid?’

‘Dag tante.’ Ingrid stond in de deuropening. Natuurlijk stond ze daar. Gereed om haar redster te verwelkomen. Natuurlijk had ze de ansichtkaart ondertussen verborgen. Hij zou hem vinden.

Anneke vroeg Ingrid: ‘Hoe gaat het met je oog? Laat me eens in het licht kijken.’ Ze trok Ingrid naar het raam en deed het ooglapje weg. Ze bewoog haar wijsvinger voor het gezicht van haar nichtje langzaam heen en weer. Daarna schudde ze haar hoofd in hetzelfde ritme. ‘Misschien dat het nog rust nodig heeft.‘

Rust zou niet baten. De oogoperatie was mislukt. De bomscherf had een zenuw geraakt. ‘Zenuwen groeien nooit meer aan,’ had de dokter tegen hem gezegd. Dat was zijn lot. Zijn enige kind voor altijd eenoog. Een merkteken van zijn eigen blindheid.

‘Zal ik het voor jullie opwarmen?’ Zijn zus keek wachtte het antwoord niet af. Even later vulden de geuren van petroleum, zuurkool en gebakken kaantjes de keuken.

Zijn maag rommelde. Een lichaam trekt zijn eigen plan. Hij dacht aan wat Jolanda had gezegd na de eerste vijf dagen van de oorlog. ‘Ze mogen dan het land bezetten, ze hebben pas gewonnen als ze je gedachten en gevoelens beheersen.’ Het bekende drukkende gevoel in zijn maag verdreef de honger. Hoe onrechtvaardig dat bijna vijf jaar later juist zij door de bevrijders om het leven was gekomen. Hoe stom van hem dat hij niet op het aanbod van haar ouders was ingegaan om naar Groningen te komen. ‘We hebben een groot huis, hier is nog voldoende te eten.’ Hij had het contact verbroken, kon hen niet meer in de ogen zien.

Anneke schepte het eten op twee borden. ‘Eten kunnen jullie zelf wel. Tot maandag.’

Zodra de deur dichtsloeg, zei hij: ‘En nu laat je die kaart zien.’

Ingrid keek hem met haar ene oog aan en zei toen, zacht en neutraal als altijd: ‘Dat gaat niet. Ik heb hem aan tante Anneke meegegeven. Ze doet hem voor mij op de post.’ Ze nam een hap van de zuurkool.

Hij voelde zich duizelig. ‘Voor wie is die kaart?’

Tot zijn verbazing gaf ze antwoord. ‘Voor opa en oma in Groningen. Ik mag in de zomervakantie bij ze logeren. En paardrijden … zoals mama had beloofd.’

‘Over mijn lijk,’ wilde hij zeggen. Maar hij slikte zijn woorden in. Hij zag zijn dochter paardrijden door het kale Groningse platteland. Fier, rechtop, zoals op de foto. Het beeld was tegelijkertijd eenzaam en troostrijk. ‘Volgende keer moet je me de kaart aan opa en oma eerst laten zien,’ zei hij.

Ze knikte.

Zwijgend aten ze hun borden leeg.

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: