Aantekeningen voor later – maandag 6 juli
Voorspellingen
De eerste golf is bedwongen. Op een laag pitje suddert het voort. We mogen weer vrij bewegen zolang we ons aan de basisregels houden. Blijf thuis als je ziek bent, hou afstand, was je handen. Het klinkt zoals in dat liedje van Doe Maar: Als de bom valt. Wie weet, misschien valt ie in de herfst. Sommige experts voorspellen het.
In Amsterdam liet ik me testen bij een commercieel lab. De tent werd gerund door twee meiden en een jongen. Onder de witte doktersjas van de jonge dames staken hoge hakken, lippen en vingernagels waren rood gelakt. Een kinky nachtclub. De manager de jonge arts, vast en zeker in opleiding. Evenzogoed porde hij vasthoudend achter in de keel. Drie keer links, drie keer rechts. ‘Als u zich op de poster voor u concentreert, hoeft u niet te kokhalzen.’
Gewapend met het coronacertificaat kwam ik begin juni zonder probleem de Tsjechische grens over. Een anti-climax. Er stond geeneens douane. Mondkapjes in de winkels, verder bleek corona in Tsjechië een ver-van-mijn-bedshow. Eva, de schapenhouder in het veld naast ons huis, stond als vanouds op mijn lip bij het buurten. Nee, in het dorp kenden ze niemand die corona had, laat staan eraan was overleden.
Zo begon ik aan een maand van tweede-thuiswerken. Ik had gedacht dat corona me weg zou houden uit Tsjechië; ik bleek er juist langer te kunnen zijn. Waaruit blijkt dat ik een waardeloze voorspeller ben en dat corona, alweer, voor mij gunstig uitvalt.
Zoals altijd bracht de natuur in Libná verrassingen. In de dorre takken van de dode hibiscus zat een vogelnestje met drie opengesperde snaveltjes. In de grote schuur hielden zich twee jonge wilde katjes schuil. Speelse, magere schepseltjes die binnen een week tijd uit dehand aten. Vlak voor ons vertrek liep de brutaalste van hen met een dode mol het huis binnen. Die redt zich wel. Op de laatste dag bleek op zolder een steenmarter te wonen. Die verdrijven is een klus voor de volgende keer.
Vandaag voor het eerst weer een fysieke bijeenkomst van mijn organisatieonderdeel in Katwijk. Een deel deed mee via MS TEAMS vanuit huis. Net zoals ik een maand lang. We weten al niet beter meer. In ieder geval, totdat de bom valt.
Aantekeningen voor later – zaterdag 16 mei
Kajak
Een maand voorbij zonder blog. Er was geen reden om te schrijven. Het leven met corona is normaal geworden. Nou ja, bijna. Nog altijd is het vreemd om anderhalve meter afstand te moeten houden en nog steeds voelt de eindeloze reeks thuisdagen zonder duidelijk einde als een eindeloze zomervakantie uit mijn kindertijd.
Ik kocht een kajak.
Corona domineert nog steeds het nieuws. Een eindeloze stroom van non-nieuws. De persconferenties van Rutte en RIVM-cijfers zijn voldoende om op de hoogte te blijven. Voor de rest: speculaties, meningen, sfeertekeningen, telkens opnieuw opgediend als een kliekje dat maar niet op wil gaan. Ik probeer me af te sluiten, maar wil ook niets missen. Dus scan ik al dat nieuws totdat ik er koppijn van krijg.
Ons huis blijkt omgeven door singels, grachten, kanalen, rivieren, sloten, plassen en meren.
Er zijn mensen die denken dat de wereld gaat veranderen en dat corona duidelijk heeft gemaakt waarom. Máákten ze maar duidelijk waarom, ik hoor ze alleen hun oude denkbeelden uitventen. De wereld kan best beter, mooier en eerlijker, maar corona heeft daar niets mee te maken.
Op het water ben je er midden in en toch veraf.
Even maakte ik me druk over het inhalige, hypocriete, lobbyende bedrijven. Zoals onze ‘blauwe trots’ KLM, die 2 tot 4 miljard krijgt, terwijl de hele culturele sector het met 0,3 mag doen. En waar komt ons belastinggeld terecht? Bij het Ierse dochterbedrijf waar de vliegtuigen zijn ondergebracht om belasting te ontduiken en oliemaatschappijen voor te dure en onnodige kerosine.
Kajakken is erg rustgevend.
Wij, de vijftien mannen van het kunstgenootschap, hebben één manhaftige poging gedaan om via Zoom samen te komen. Wat ontstond was een bewegende postzegelverzameling, een vergadering met vijf minuten spreektijd, een amputatie van zintuiglijkheid. Geen eten, geen drank, geen spontaniteit, geen intimiteit, geen geur, geen huid, geen chaos, geen geestdrift, geen samenzijn.
Op het water ben je ook alleen.
Aantekeningen voor later – vrijdag 10 april
De ondraaglijke lichtheid
De dagen zijn zonovergoten, verlopen in een kloosterritme en niets schijnt er werkelijk toe te doen. Ik drijf weg in de tijd, ben terug in die eindeloze schoolvakanties uit mijn jeugd, waarin niets hoefde en ik me nooit verveelde. Een niet onprettig gevoel, maar ook licht verontrustend.
Het is dus niet zo gek dat de titel van Milan Kundera’s bekendste roman een paar keer bij me opkwam: De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Het boek kwam in 1984 uit. Als jonge twintiger heb ik het gelezen, later heb ik ook de verfilming gezien. Ik herinner me er weinig van. Een kuurhuis, donkere straten, de rokkenjagende chirurg Tomas, zijn ernstige echtgenote Teresa en de eigenzinnige kunstenares Sabine.
De titel heb ik altijd opgevat als een verwijzing naar het leven in Praag onder de Russische bezetting. Ik dacht dat Kundera wilde zeggen dat de gewone dingen in het leven, zelfs de liefde tussen de chirurg, zijn echtgenote en de kunstenares, tegen de zwaarte van de communistische onderdrukking ondraaglijk licht waren. Met andere woorden: dat al die gewone dingen niet opwogen tegen de repressie.
Ik zocht het op en bleek ernaast te zitten. De vergelijking tussen corona en communisme gaat niet op. Het communisme is voor Kundera slechts een decor. Het is weliswaar van invloed op de personages, maar niet voor de existentiële vragen die hij hen meegeeft.
In zijn roman heeft hij het gedachtegoed van Martin Heidegger over het zogenaamde Dasein verwerkt. Heidegger stelt dat het belangrijkste kenmerk van een mens is dát ie er-is en naar zijn betekenis moet zoeken. Daarnaast grijpt Kundera naar Friedrich Nietzsches idee van de eeuwige terugkeer. Die wierp de vraag op welke keuzes je zou maken als je zou weten dat je je leven eindeloos moest herhalen. Een soort Groundhog day. Kundera draait het om: je leeft maar een keer, maakt dat uit voor de keuzes die je maakt?
Op die vragen kun je verschillend op reageren. Ernstig, bewust van de zwaarte van elke keuze, zoals Teresa. Luchthartig, plezier zoekend in het vergankelijke, zoals Tomas. Of amoreel zoals Sabine, die in alles en iedereen verraadt. Kundera onderzoekt deze uitersten, laat ze met opzet met elkaar botsen en legt de vraag terug bij de lezer wat ervan te vinden.
Ik denk niet dat ik bij de eerste lezing van de roman die vragen heb opgepikt, laat staan beantwoord. (De film doet er volgens Kundera niet toe. Volgens hem is die kitsch, vertelt alleen het oppervlakkige liefdesverhaal en gaat aan de filosofie voorbij. Kundera liep halverwege de première dan ook teleurgesteld weg.)
De ondraaglijke lichtheid van het eenmalig Dasein, in tijden van corona: wat zou Kundera, inmiddels 91 jaar, ervan vinden? Een decor dat geen invloed heeft op de essentiële zaken in het leven?
Ik heb voor mezelf de indruk dat het er toch wél toe doet. Veel van de ruis uit de tijd van voor de pandemie is verdwenen. Letterlijk en figuurlijk. En ook iets van de zorgen. Het verdwijnen van de wildernis, het uitsterven van planten- en diersoorten: het is voor mij essentiëler dan de pandemie, maar op de een of andere manier voelt het alsof ik er een onbepaalde tijd vakantie van mag nemen. En in die vakantie zal ik De ondraaglijke lichtheid herlezen.
Aantekeningen voor later – vrijdag 3 april
Magneten
Een Australische sterrenkundige probeert een corona-alarm te bouwen om te voorkomen dat hij zijn gezicht aanraakt. Het gaat mis als hij bij zijn experiment twee sterke magneten in zijn neus doet die muurvast aan elkaar klinken. Hij tracht ze er met twee andere magneten uit te halen, waarna hij met vier magneten in zijn neus naar het ziekenhuis kan.
Tegen een gure zeewind in fietst ik naar mijn ouders van 78 en 83 in Den Haag. Dat ze me willen ontvangen verbaast me een beetje. Hoe laconiek ze omgaan met de afstandsregel ook. Telkens moet ik een stap achteruit doen om te voorkomen dat ze te dichtbij komen. De coronacrisis doet hun goed. Monter en kranig zitten ze tegenover me bij de lunch (groentesoep, tosti’s).
Ik vraag of ze niet bezorgd zijn.
Dat hele coronagedoe wordt wat overdreven, vindt mijn moeder. Ze kijkt gewoon de andere kant op als iemand te dichtbij hoest of niest, dan komt het niet in haar gezicht. Mijn vader zegt de epidemie interessant te vinden en zich kerngezond te voelen. Zijn hartklachten, waardoor hij tot de risicogroep behoort, lijkt hij even vergeten.
Ik vraag me af waar mijn ouders, zoals ik die ken, zijn gebleven. Mijn overbezorgde moeder die bij elk leuk plan alleen de gevaren ziet en iedereen tot gekmakens toe met goede raad overlaadt. En mijn vader, die uit elk NOS-journaal een verontrustende boodschap oppikt – overbevolking, Islam, marktwerking, zeespiegelstijging, Poetin, noem maar op – en defaitistisch het einde van de wereld voorspelt.
Het schijnt me toe dat ze hun hele leven onterecht in angst hebben geleefd en dat ze precies op het moment dat die angst realistisch is, geen angst meer voelen.
Hoe werkt dat dan? Is dit een voorbeeld van het gezegde dat men het meeste lijdt van het lijden dat men vreest? Of is het een vorm van struisvogelpolitiek? Is het gevaar nu zo dicht genaderd dat wegkijken de enig resterende aanpassingstactiek is?
Er komt een herinnering in me op. Ik ben op schoolkamp. Het is donker en we verstoppen ons in het bos. De kampleiding banjert met sterke zaklampen rond en als je door hen wordt gevonden ben je af. Ik lig in een kuil tussen de bosbessenstruiken. Meester Verdoorn, veruit de strengste docent, komt naderbij. Ik doe mijn ogen dicht. Het zwart voor ogen wordt roze als hij de zaklamp op mijn gezicht richt. Ik hou mijn ogen dicht. Ik hoor hem onderdrukt lachen. Hij loopt weg. Ik adem uit. Ik ben niet af.
Misschien was dat ook struisvogelgedrag. Effectief, doch weinig eervol.
Toch zou het mooi zijn als je Magere Hein zo om de tuin kunt leiden. ‘Ik ben hier om je te halen,’ zegt hij met zijn grafstem. Je houdt je ogen dicht, stop je vingers in je oren en herhaal inwendig de mantra: je bent er niet, je bent er niet, je bent er niet. Je hoort hem onderdrukt lachen en weggaan. Ja, dat zou een mooie wereld zijn.
En die magneten? Gewoon een grappige, waargebeurde anekdote uit de Volkskrant in de column Iona ziet een getal. Maar je kunt natuurlijk verbanden leggen. Bijvoorbeeld dat je met magneten in je neus Magere Hein niet kan ruiken. Of dat die twee muurvast geklonken magneten mijn ouders zijn, die zich in het licht van het gevaar met twee extra magneten (hun omgekeerde zelf) extra vast aan elkaar klinken. Kijk maar wat je ervan maakt.
Aantekeningen voor later – dinsdag 31 maart
Dilemma
Tot nu toe is de invloed van corona op mijn leven beperkt. Ik werk nu ook op maandag en dinsdag thuis, houd op straat afstand en zie geen vrienden of familie. Dat laatste is niet leuk, maar er zijn genoeg manieren om contact te houden. Ik ken niemand die corona heeft.
De zon schijnt, de lente breekt door en ik ben elke dag wel een paar uur buiten. Corona heeft daardoor iets onwerkelijks. Waarschijnlijk verandert dat pas als ikzelf of iemand om me heen hard door het virus wordt getroffen.
Natuurlijk volg ik – veel te frequent – het nieuws. Langzamerhand dringt overal het besef door dat deze crisis lang zal duren en enorme economische schade brengt. Steeds meer stemmen gaan op om een rationele afweging te maken tussen het beperken van de directe coronaslachtoffers en de indirecte slachtoffers.
De indirecte slachtoffers? Dat zijn de mensen van wie de geplande behandeling vanwege de coronapatiënten wordt uitgesteld. Dat zijn de mensen die vanwege geldgebrek in de zorg ná de coronacrisis niet de juiste medische behandeling zullen krijgen. Dat zijn de mensen die langdurig werkloos raken, een inkomensval maken en gedeprimeerd tot een ongezonde leefstijl vervallen.
Het is jammer, maar niet verrassend, dat enkele van die stemmen over de economie toebehoren aan politieke leiders die niet uitblinken in empathie: een Trump, een Bolsonaro. Het maakt het bespreekbaar maken van dit dilemma helaas niet makkelijker.
Met medelijden keek ik zondagavond naar hoogleraar besturen van veiligheid, Ira Helsloot in het tv-programma Op1. Hij was nog niet uitgesproken of hij werd fel aangevallen. Viroloog Anne Wensing bleef maar zeggen dat de feiten niet klopten. Mij scheen het toe dat zij niet goed naar hem luisterde en zijn woorden verdraaide. En presentatrice Fidan Ekiz nam zelfs het woord ‘onethisch’ in de mond, om dat later, waarschijnlijk ingefluisterd vanuit haar oortje, terug te nemen.
Ja, wat is ethisch? Het lijkt ethisch om zoveel mogelijk zieke, lijdende, mensen te helpen. Maar dat standpunt lijkt eerder geboren uit emotie (empathie) dan uit ethisch besef. Wat leerde mijn studie filosofie me ook alweer?
Aristoteles raadt aan het juiste midden te bewandelen en daartoe de kunst af te kijken bij wijze mannen. Wees niet laf , wees niet overmoedig, wees dapper. Hmm, voor dit dilemma niet echt een bruikbaar advies. Naar welke wijze man moeten we kijken? Mark Rutte, Feike Sijbesma, Jaap van Dissel?
Immanuel Kant zegt: handel alleen zoals je zou willen dat het een algemene wet wordt. Tsja, deze regel kan verschillend worden ingevuld. Misschien vindt Fidan Ekiz echt dat coronapatiënten altijd voorgaan, zelfs al wordt haar vaders hartoperatie daardoor te lang uitgesteld. En misschien vindt Ira Helsloot dat iedereen boven de tachtig niet naar de IC moet, ook al heeft zijn fitte vader van tachtig zojuist corona gekregen.
Jeremy Bentham dan? Hij stelt: doe wat nut heeft voor zoveel mogelijk mensen, nu en in de toekomst. Hé, dat lijkt op wat Helsloot betoogt. Bekommer je niet alleen om het lot van de directe slachtoffers, maar ook om het lot van de indirecte. Helsloot benadert het dilemma dus juist wel ethisch.
Alleen kent deze utilistische aanpak een pijnpunt: het is nogal bewerkelijk ‘m toe te passen. Ga maar na: welke handelingsopties zijn er, beschikken we over voldoende informatie, hoe wegen we levensjaren en hoe berekenen we vervolgens het maximale nut voor alle Nederlanders tezamen uit, nu en de toekomst?
Mark Rutte heeft dat door. Niets voor niets zegt hij met 50 procent van de informatie 100 procent van de besluiten te moeten nemen. Feike Sijbesma heeft dat ook door en tuigt niet voor niets een goed meetsysteem op. En Jaap van Dissel koestert niet voor niets zijn modelleur Jacco Wallinga.
Zelf zou ik de som niet kunnen maken. Telkens als ik me over mijn glazen bol buig beslaat het glas. Zolang het corona niemand in mijn omgeving (indirect) raakt, blijft het een onwerkelijk vraagstuk. Mocht dat ooit anders liggen, dan hoop ik dat de wijze heren hun werk goed hebben gedaan en het juiste midden hebben gevonden. Waarmee ik dan toch weer bij Aristoteles ben beland.
Aantekeningen voor later – zaterdag 28 maart 2020
Het groeien van het gras
In het keukenraam van het vakantiehuis in Tsjechië staat een webcam. Elke dag kijk ik op mijn laptop wat er te zien is. Dat is altijd hetzelfde: het vierhoekige erf, omgeven door de boerderij (niet te zien), aan twee zijden schuren en het hek langs de weg.
Er gebeurt bijna niets. Soms beweegt de wind de struiken of glijdt de schaduw van een wolk over, sporadisch passeert een auto of tractor. De webcam: meer foto dan film. Tenzij je het over langere tijd bekijkt. Nu, net na de winter, is het gras kort en geel. Over enkele maanden zal het hoog en felgroen zijn, vergeven van de wilde bloemen. De bessenstruiken zullen bloeien en de haag van aangewaaide bomen zal vol in blad staan.
Er zijn dagen dat ik sterke heimwee voel naar het vakantiehuis. Dat is als ik de drukte van de stad beu ben, snak naar een bos waarin je in je eentje kan rondlopen, hunker naar een plek waar je alleen de natuur hoort.
Ik zet weleens het volume van de webcam op maximaal. Dan hoor ik het geruis van de microfoon en het tikken van de keukenklok. Soms is er het brommen van een vlieg en de plok waarmee hij telkens tegen het vensterglas vliegt. Een enkele keer dringt vogelgezang of het ruisen van de bomen door. Het is ambient muziek pur sang. Het tempert de heimwee.
Ondertussen is het voor mij wel duidelijk dat corona een kwestie van lange adem is. De fabel van groepsimmuniteit is doorgeprikt. Met een beetje geluk stabiliseert de epidemie. Daarna is het wachten op een vaccin. Misschien dat de zomer ons een tijdelijke adempauze schenkt, misschien dat er ziekteremmende geneesmiddelen komen, maar om het virus de nek om te draaien is een vaccin nodig. Hoelang zal dat duren? Een jaar is realistisch, zeggen de specialisten.
Sinds corona is het elk land voor zich. De grens met Tsjechië zit potdicht. Zonder paspoort of visum kom je er niet in. En dan nog, eerst moet je twee weken in quarantaine. Ik reken er niet op dit jaar nog het vakantiehuis te zien.
Thuis in Leiden heb ik niets te klagen: een ruim huis met tuin, veilig kunnen thuiswerken, geen schoolgaande kinderen over de vloer en vooralsnog een goede gezondheid. Ik heb het beter dan veel anderen. Dat jaar wachten kom ik heus wel door.
In de tuin van ons Leidse huis staat een boeddha-beeldje. Het staat er al jaren, vergeten, in een hoekje achter de vlinderstruik. Bovenop het hoofd van boeddha groeien kleine mosjes. Petieterige, opstaande draadjes van een paar millimeter lang. Een fantast zou er haren in kunnen zien.
Een jaar wachten dus. Vroeg of laat zal de heimwee toeslaan. De tijd zal steeds langzamer voortkruipen, de film een foto worden. Wat dan? Niet meer dan dit: luisteren naar het groeien van het gras, kijken naar het groeien van Boeddha’s haar. Zei hij zelf niet: ‘Geduld is het beste gebed’?
Aantekeningen voor later – donderdag 26 maart
Stoa
Het schrijven van een nieuw verhaal wil niet vlotten. Toch heb ik ideeën genoeg. Achter in de tuin schijnt de zon al. Ik zet een stoel neer en sluit mijn ogen. Ik pak een ideetje op, probeer scènes voor me te zien, denk een plot uit en zoek naar de essentie. Wat is het vonkje wat mij op dit idee bracht en hoe kan ik het vuur aanwakkeren?
Een paar huizen verderop timmeren twee bouwvakkers. De mannen becommentariëren voortdurend het werk. De ene, zo te horen de baas, heeft een luide tenorstem. ‘Die van mij zit. Wat? Nee. Wat? Heb je ‘m aan de binnenkant uitgeboord? Waar heb je dat geleerd? Nee, nu past ie niet meer. Bestel maar een nieuwe.’ Dit allemaal even kalm en welluidend. Als hij al boos is, dan laat hij het niet merken.
Maar de stem leidt me af, dooft de vonk.
De Stoïcijnen in de Oudheid streefden naar sereniteit: niet beïnvloed worden door emoties. Geen verdriet, geen blijdschap. Staan boven de gebeurtenissen en een deugdzaam leven leiden. Tot die deugden behoorde moed. Het leverde het Romeinse Rijk goede soldaten op.
2300 jaar later is in Silicon Valley de Stoa weer populair. Onder millennials geldt stoïcisme als sleutel naar zakelijk succes. Zelfhulpboeken, coaches, trainingen, lifestylegoeroes. Daar zitten ze: jeugdige, in het wit gestoken mensen in een witte kamer. Een stem zegt: ‘Stel je de slechtste uitkomst voor, onderzoek je emoties en neem daar een objectief standpunt over in.’ De millennials sluiten hun ogen.
Ik verkas naar mijn schrijfkamer en neem me voor tot vijfhonderd woorden te komen. Het resultaat stelt teleur, het is niet in de toon en stijl die me voor ogen stond. Het komt me zo flets, zo kinderachtig, zo zinloos voor. Een verzonnen verhaal… who cares?
Het RIVM meldt 78 doden. Een afvlakkende curve. Maar in de Verenigde Staten is de hel uitgebroken. De gouverneur van California vraagt de mensen thuis te blijven. Ik denk aan die in het wit geklede mensen in die witte kamer in Silicon Valley. Zitten ze er nog? Hebben zij die beruchte, 2300 jaar oude oefening al gedaan?
‘Stel jezelf en je geliefden voor in het graf. Sta stil bij de onvermijdelijkheid van de dood. Wat voel je? Neem een objectief standpunt in.’
Carla en ik maken een wandeling rond de binnenstad langs de singel. Ze steekt haar arm door mijn arm. Het is slalommen om niet te dicht langs andere wandelende paren te lopen. Hoewel Carla gevoelige longen heeft, gaat ze zorgelozer met de afstandsregel om dan ik. Stoïcijns, zou ik bijna zeggen.
Aantekeningen voor later – woensdag 25 maart
De tuinen van Dorr
Het is goed hardloopweer: fris en zonnig. Bij Voorschoten is de brug over de Vliet nog niet gemaakt. Een veerpontje zet elke paar minuten de mensen over. Het pontje staat mudvol. Doodgemoedereerd stapt men aan wal. Een even grote groep gaat aan boord: oudere wandelaars, wielrenners, een hardloper en een opa met kleinkind, allemaal dicht op elkaar.
In afwachting op de volgende overtocht ren ik door het plantsoen om warm te blijven. Deze keer zijn er drie overvarenden. Het kan. Op de ruit van de stuurhut hangt een oproep om anderhalve meter afstand te houden. Maar wie houdt hier toezicht? Wijzelf, ons gezond verstand, de schipper?
Ik tuur in de stuurhut. De knoestige veerman draagt een kabeltrui. Vanonder zijn schipperspet komen grijze lokken. Hij lurkt aan een flinke sigaar. Ostentatief kijkt hij weg van zijn passagiers.
Aan de overkant hervat ik het hardlopen. De zon blikkert in de Vliet. Eerst heb ik associaties met de Styx en het dodenrijk, dan springen mijn gedachten naar De tuinen van Dorr van Paul Biegel. Mijn dochter, zo bleek eergisteren, kan nog steeds uit haar hoofd zeggen wat ik ooit op het schutblad schreef: Voor Eva, voor haar vijfde verjaardag, omdat ze later prinses wil worden en graag griezelt over heksen.
Thuis sla ik het eerste hoofdstuk open. Er was maar één manier om het pikzwarte water over te komen: in het rieten bootje van de dwerg. ‘Dat kost je een zoen op de linkerwang,’ zei de dwerg grinnikend. Hij droeg een bochel die hem voorover drukte, alsof hij voortdurend een zware zak op zijn rug droeg. ‘Goed,’ zei het meisje zacht.
Het Leids Dagblad schrijft in de middageditie over het pontje. De veerman komt aan het woord: ‘Soms houd ik mijn hart vast. Normaal is er plek voor twaalf, maar nu is vijf het maximale. Vooral ouderen houden zich niet aan de afstandsregel. Ikzelf sta veilig achter glas. Ik zou in gevaar komen als ik naar buiten moet om de mensen te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Ik ben geen politieagent’.
In het laatste hoofdstuk van De tuinen van Dorr zet de dwerg een oude man over. De man is op weg naar zijn gestorven dochter. Elke keer als de dwerg afzet met de veerboom, maakt de hak van zijn laars een gaatje in de rieten bodem. Net als het bootje zinkt bereiken ze de overkant. De veerman trapt de boot kapot. Ook hij wil voorgoed naar zijn dierbare.
Aantekeningen voor later – dinsdag 24 maart
Eindelijk gebeurt er (n)iets
Sneller dan gedacht een dag zonder noemenswaardigheden. Thuiswerken. Met MS Teams overleg ik met collega’s. We wisselen tips uit om de achtergrond te blurren en de galm uit het geluid te halen. Ik leg de laatste hand aan een advies aan het college van B&W. Another day at the office.
Daan komt langs en vertelt over Tsjechië. Al voordat het verplicht was, droeg iedereen een mondkapje. Om zich geen paria te voelen, bediende hij zich van een sjaal. Op het uitgestorven vliegveld van Praag – gistermiddag vertrokken slechts drie vliegtuigen – weigerde het personeel om met hem te praten. In chagrijnige gebarentaal werkten ze hem het land uit.
‘Ik vind het geweldig,’ zegt Daan. ‘Eindelijk gebeurt er iets. Anderen hebben het altijd over de oorlog en zo.’ Hij zet een hap in de boterham met gebakken bloedworst die hij zojuist heeft gemaakt. ‘Voor een ADHD’er als ik is dit goud. Alleen, ik heb natuurlijk wel zwakke longen.’ Het bijpassend glimlachje doet vermoeden dat dit gegeven nog niet echt is ingedaald.
’s Avonds wandel ik door de donkere straten en gluur de verlichte huiskamers binnen. De televisie is de grote winnaar. Murw hangen haar aanbidders in de kussens.
Aantekening voor later- maandag 23 maart
Passeerdans
Bij mijn team werken we nu vanuit huis. Voor het eerst gaat de weekstart met hulp van een applicatie. Van de 35 collega’s slagen er 15 in contact te maken. Normaal is er interactie; nu is vooral de leidinggevende aan het woord. De applicatie brengt de hardst pratende persoon in beeld. Benieuwd naar beeld en geluid over enkele weken.
Lisa, onze schoonmaakster, is terug uit Nigeria. Breeduit lachend zegt ze me gedag. Al haar familieleden heeft ze gezien. Ja, ze weet, hier in Holland is corona. Ze boent verder. Ik probeer de gedachte weg te duwen dat ze bij haar busreis vanuit Den Haag kans loopt het virus op te doen. Als ze weggaat blinkt het huis. Dat wel.
Na de lunch wandel ik langs de Korte Vliet. Ik ben niet de enige. Vanaf een brug kijk ik hoe men elkaar passeert. Een onzichtbaar stootkussen houdt de passanten op afstand. Wandelaars zijn elkaar afstotende magneten. De passeerdans vindt terloops, al bijna onbewust plaats. Een enkeling gluurt nog onbeleefd lang naar de tegemoetkomer, wijkt nog te ver uit.
Onze dochter Eva komt langs. We doen aan social distancing. Ze werkt in de zorg. Onze zoon Daan arriveert op Schiphol. De KLM heeft hem uit Praag thuisgebracht. Prijsvechter Easy Jet had om kostenredenen de terugvlucht afgelast. We zijn weer allemaal op korte afstand van elkaar.
Het RIVM meldt dat er vandaag 34 doden zijn, 6 minder dan gisteren. Het Kabinet verbiedt alle vormen van samenkomsten en stelt elkaar te dicht naderen strafbaar.
Bij het avondeten zegt Carla dat de situatie haar terneerdrukt. Niet de zorg om haar persoonlijke gezondheid, maar de doem die over de wereld hangt. Als in een oorlog? Als in een oorlog. Na het eten lees ik verder in het boek van voormalig milieuactivist Paul Kingsnorth. De toekomst biedt chaos, onzekerheid, verlies. Ik ken dat gevoel van doem wel. Ik verkeerde er al langer in.
Aantekeningen voor later – zondag 22 maart
Gaia
Het wekelijkse fietsen met Marcel gaat door. We rijden achter in plaats van naast elkaar. Praten gaat zo niet en het tempo ligt hoger dan normaal. We fietsen door de bollenstreek. De bloemen staan er eenzaam bij. Dit jaar geen selfie nemende, bollen vertrappende toeristen.
In Zandvoort, met de rug tegen een gesloten strandtent, anderhalve meter uit elkaar, rusten we uit. De hemel is kobaltblauw en de lucht zo droog dat elke windmolen op zee haarscherp te zien is.
Marcel oppert dat corona de manier is waarmee de Aarde zich van de mensen wil ontdoen. ‘De Gaia-hypothese van Lovelock,’ zeg ik. ‘De aarde met alles erop en eraan is een levend organisme. Net zoals de mens bestaat uit cellen, bloedsomloop en bacteriën. De Aarde ontdoet zich van de ziekte ‘mens’ door een antilichaam op hem af te sturen.’
‘Mijn oudste dochter heeft het,’ zegt hij schijnbaar onverschillig. Ze is stewardess en kreeg het op de terugvlucht uit Venezuela. ‘Paar dagen hondsziek geweest. Nee, we hebben haar niet opgezocht.’
Een afgetrainde jachthond komt naderbij. In zijn bek heeft hij een lekke bal. De bedoeling is duidelijk. Wel twintig keer gooi ik de bal weg. Zielsgelukkig brengt hij hem telkens terug. Wat is de zin van het leven? Samenvallen met wie je bent, zei Aristoteles.
Terugrijdend door de duinen, gaan onze mobiels tegelijkertijd af. Een NL-alert. Volg instructies Rijksoverheid op: houd 1,5 meter afstand! Bent u ziek of verkouden? Blijf thuis. Bescherm uzelf en de mensen om u heen. Samen tegen Corona. De boodschap duidelijk, maar daarmee bezweer je kuddegedrag nog niet. Later op de dag sluiten de badplaatsen strand en boulevard af om de mensenmassa’s te weren.
Het plan is om ’s middags lekker een boek in de tuin te lezen. Helaas benut de buurman het lenteweer om het mos van de tegels te spuiten. Het lawaai van de hogedrukspuit houdt drie uur aan. Ik overweeg te vragen om te stoppen, maar doe het niet. Mijn gevoel is dat het onze buurrelatie zal schaden. Hij spuit met zoveel overgave, het kan niet anders of hij valt samen met wie hij is.
Op het dakterras is de herrie wat minder. Ik lees Bekentenissen van een afvallig milieuactivist van Paul Kingsnorth. Zelden was ik het zo met een schrijver eens. Vele passages streep ik aan.
Waarom vind ik dat bossen ertoe doen? De beekjes, de orang-oetangs, de neushoornvogels, de reuzenmiereneters, de bonte zandoogjes? Ik kom altijd uit bij hetzelfde antwoord: ik weet het niet, en toch weet ik het. Ik kan het niet echt verklaren, maar ik weet dat deze dingen gevoelens in me wekken die wijzen naar een grootsheid die niet te vinden is in een pure mensenwereld. En ik weet dat het feit dat deze dingen voorgoed uit de wereld zouden kunnen verdwijnen hartstocht, woede, angst en frustratie in me oproept, atavistische oergevoelens. Want ik ben een dier en dit is mijn wereld; mijn geboorterecht.
Aantekeningen voor later – zaterdag 21 maart
Waterleidingduinen
Met Carla loop wandel ik door de Amsterdamse Waterleidingduinen. De zon schijnt, maar een harde, koude oostenwind doet me mijn muts opzetten. Normaal gesproken wemelt het van de herten, nu zijn ze slechts af en toe te zien. Met de geweien zwaar op de kop trippelen ze achter elkaar aan of buigen zich naar het tot op de millimeter afgegraasde gras.
Mensen zijn er wel. Het is druk. Nooit zag ik het parkeerterrein zo vol. Regelmatig komen we wandelaars in tegengestelde richting tegen. Oogcontact, een groet, meestal een tegengroet en net te weinig ruimte om elkaar op anderhalve meter afstand te passeren. Ik maak me er niet druk om. De harde wind waait elke kans op besmetting weg.
Diep in de duinen hoor ik het verkeer van de N206 niet meer. De wind in de nog kale struiken en bomen blijft over. Opeens realiseer ik me hoe uniek die door de wind beheerste stilte in deze duinen is. De laatste jaren vlogen er voortdurend vliegtuigen over. Hun gebrom en soms gierende uithalen bij het opstijgen haalden me telkens uit mijn natuurbeleving.
Als dan toch een vliegtuig overvliegt, borrelt er geen ergernis in me op. Voor het eerst in tijden zie ik er weer het wonder van in dat zo’n groot zwaar ding niet naar beneden valt. Bovendien weet ik dat het toestel wellicht gestrande toeristen en studenten terugbrengt naar Nederland. Mijn zoon moet maandag terug uit Tsjechië vliegen.
Carla vertelt over de kapper. Deur op slot. Of ze buiten kan wachten tot de klant voor haar klaar is. Er mogen niet meer dan vier personen in de zaak: twee kapsters en twee klanten. Eenmaal binnen is er een doorzichtige wegwerphoes voor over haar schouders. De kapster praat tegen de spiegel, zo ver mogelijk van haar hoofd. Deurknop, kappersgerei, telefoon: alles wordt na een keer gebruik met desinfecteermiddel gereinigd. De kapperszaak is veranderd in een operatiekamer.
We pauzeren op een duintop met weids uitzicht. Rechts in de verte de hoogbouw van Zandvoort, waar vanwege corona de formule 1 race niet doorgaat. Voor ons de zeereep en het strand, een nieuw rustgebied voor zeehonden en vogels. De formule 1 ploegen wilden over dat strand aanrijden vanuit Noordwijk (links in de verte). Die slag verloren ze al voor de epidemie, iets van twee weken geleden. Het lijkt veel langer.
Ik pel een banaan. Hij breekt doormidden en de helft valt in het zand. Een blik naar Carla voor troost, maar zij scrolt op haar mobiel en leest de laatste update van het RIVM voor: ‘3631 besmettingen en 136 doden.’ Ik werp het bezande stuk banaan ver weg. Het landt in de duindoorns.
Aantekeningen voor later – vrijdag 20 maart
Gratis tuinman
Jan, de vader van Carla, heeft gevraagd om te helpen in de tuin. Iets met grote zware tegels, dus ik moet mee. Hij woont in Gemert, in het oosten van Brabant, de streek met de meeste besmettingen. We besluiten dat het verantwoord is te gaan, mits we op de aanbevolen anderhalve meter afstand van Jan blijven en ons eigen eten en drinken meenemen.
Op de snelweg is het, zelfs tijdens het spitsuur, veel rustiger dan normaal. Een derde deel van de beroepsbevolking werkt thuis. Het rijden zelf is ook rustiger. Sinds enkele dagen mag nergens harder worden gereden als 100 km/uur. De cruise control staat de hele rit aan. Vanuit de auto zie ik mensen hardlopen, wielrennen en wandelen. Het lijkt wel vakantie.
Via de achtertuin lopen we naar de keuken. De moestuin is netjes gespit en de tuintegels liggen netjes in het gelid. We vinden Jan in de woonkamer, oorverdovend hard pratend in de zwarte vaste telefoon tegen zijn LAT-vriendin in Mierlo. De televisie met het grote scherm tettert vrolijk mee.
Aan de keukentafel eten we de door ons meegebrachte koeken. Zoals altijd is schoonpa voortdurend aan het woord. ‘Coronacrisis, ach wat. Eind jaren dertig en in de oorlog, toen was het crisis. We hadden he-le-maal niets.’ Hij zingt een lied over het dorpsleven en belandt in het verleden. Hij vertelt over de zogeheten crisisblikken met vlees die aan arme gezinnen werden gegeven. Na het avondeten voetbalde hij met het lege blik op de achterplaats. De kat likte het ’s nachts uit, bleef met zijn kop vastzitten en bonkte ermee tegen de muur totdat iedereen wakker was.
Uiteindelijk vraag ik naar het tuinwerk. ‘De gratis tuinman van de coperatie is net geweest, maar er is nog genoeg. Helaas wil mijn knie niet meer.’ We krijgen instructies. Alle grassprietjes en mosjes moeten uit de naden tussen de tuintegels. De gipsen beelden – de maagd, de leeuw en de engel – moeten met chloorwater van groene aanslag bevrijd. Het zevenblad in de siertuin kan misschien worden uitgetrokken en de fuchsia gesnoeid. In een ommezien is het werk geklaard. Ik stel voor de beukenhaag te snoeien. Hij wuift het weg. ‘Er moet ook wat overblijven voor de tuinman.’
Bij de lunch, waar ik door een misverstand een gebakken ei krijg voorgeschoteld, volgen flauwe grapjes over corona. De ziekte lijkt hem minder angst in te boezemen dan het verminderen van zijn krachten door de ouderdom. Een laatste karweitje. Op televisie zijn enkele kanalen met zijn lievelingsseries weggevallen. The incredible Dr. Pol onder andere. ‘Als je ziet hoe die meiden zowat in de koe kruipen om een kalf eruit te halen.’
Halverwege de middag rijden we terug naar Leiden. Het radiojournaal meldt dat Nederland 2994 besmettingen en 106 doden telt. Ik schakel over naar muziek. We zwijgen. Voortgestuwd door de schrale oostenwind en aan de strenge leiband van de cruise control is het verbruik van onze diesel Octavia record-laag. Thuis wassen we meteen onze handen, de volle aanbevolen 20 seconden, de zeep goed tussen de vingers wrijvend.