Eerder dat ik hem zag, hoorde ik hem. ‘Kut-kut-kut, kloten-kloten-kloten, kut-kut-kut,’ klonk het als een SOS. Vanuit de Morspoort doemde hij op: een broodmagere jongen van een jaar of twintig, molenwiekend met zijn armen. Ondanks de kille motregen had hij alleen een spijkerbroek en een T-shirt aan. Voetgangers en fietsers wierpen een schichtige blik op hem en weken uit. Alsof hij de enige in de wereld was beende hij voort. Op de smalle houten brug over de singel passeerden we elkaar. Zijn gezicht was vertrokken van de woede, zijn ogen gericht op een onbestemd punt voor hem. ‘Klootzakken-klootzakken-klootzakken,’ tierde hij nu. Me omdraaiend zag ik hem schuin de Morssingel oversteken. Zijn melkbleke armen maaiden in het rond, de ruitenwissers van de abrupt remmende auto’s zwaaiden mee. Daarna verdween hij uit zicht in de aangrenzende woonwijk, de Lage Mors.
Stilstaand op de brug liet ik het optreden van de razende jongen op me inwerken. Behalve woede had hij nog iets anders uitgestraald. Iets wat voelde als frustratie, wanhoop, capitulatie of misschien wel dat alles tezamen. Zijn gedrag was als een lang aangehouden schreeuw om hulp geweest. Waarom had ik hem die hulp eigenlijk niet gegeven? Ik had hem kunnen aanspreken, kunnen aanbieden een kop koffie te drinken bij De la Soul. Misschien was hij gekalmeerd en had zijn verhaal gedaan. Ik had het tenminste kunnen proberen.
Ik keek naar de Morspoort. Mors is het Latijnse woord voor dood. In de middeleeuwen duidden ze er het moeras mee aan. De tierende jongen liep de Lage Mors in. Een wanhopige jongen in het moeras. Ik had hem niet geholpen. SOS, save our souls. Wat zei dat over mijn ziel? Morsdood? Hoe reset …
Stop.
‘Met deze column heb ik moeite,’ zegt Carla. We maken een avondwandeling en lopen langs het donkere Rijn-Vlietkanaal. ‘Je draaft door. Jij gaat zo iemand niet helpen. Dat meen jij niet werkelijk.’
‘Dat weet je niet,’ zeg ik. ‘Ik voelde écht die emoties van die jongen.’ Ik zie Carla ongelovig kijken. ‘Ik voelde het tot in mijn buik. Alleen was het in een paar seconden voorbij, voor mij te kort om tot een besluit te komen. Je bent geprogrammeerd om niets te doen. Van jongs af aan word je ingeprent dat je je beter met je eigen zaken kunt bemoeien.’
‘Maar die jongen deed agressief en zat mogelijk in een psychose.’
‘Ik denk dat ik misschien toch contact met hem had kunnen maken.’
We lopen door de Herenstraat. Carla zegt opvallend lang niets.
‘Ik kan toch veranderen?’
Carla schudt haar hoofd. ‘Je bent verontwaardigd over de wereld en die wil je veranderen, maar zelden help je spontaan iemand.’
Licht gekrenkt zwijg ik. De herinnering aan een beoordelingsgesprek komt op. Het gaat niet om je intenties, het gaat erom wat je doet, hield ik een medewerker voor. Bij hem viel het kwartje niet en al snel liep hij vast in zijn functie. Maar mensen kúnnen veranderen. Alleen, hoe weet je of dat ook voor jezelf geldt?
We slaan de hoek om, over een kwartier zijn we thuis. Bijna verlang ik ernaar het SOS van de tierende jongen nog voor thuiskomst te horen.