De politiecamera aan de schuur is nieuw. Verder ziet alles rond ons Tsjechische vakantiehuis er vertrouwd uit. De licht besneeuwde velden, de iele elzen in het beekdal en de imposante Douglassparren hogerop de heuvelhelling. Na al die jaren is het als thuiskomen. Op vakantie komen wij twee keer thuis: één keer in het stille Libná, één keer in het drukke Leiden.
De dag na aankomst vullen we onze houtvoorraad aan met een grote omgevallen berk. Stam in stukken zagen, met de kruiwagen naar de schuur, stukken klieven en opstapelen. We genieten van het fysieke werk in de buitenlucht. Het is goed zo.
Maar ja, die camera.
Dat zit zo: van de zomer werd onze auto gestolen.
De dieven kwamen in een nacht met onweer. In het lawaai van de donder en de stortregen tilden ze de zware staldeur in het achterhuis uit de hengsels, slopen naar de hal en jatten de autosleutels van de kapstokplank. Een paar meter verderop, aan de andere kant van de slaapkamerdeur, sliepen wij. Niets gehoord.
Bij het ’s ochtend ontdekken van de inbraak en diefstal voelde het alsof we waren terechtgekomen in het verhaal van iemand anders.
De politie gealarmeerd. Sporenonderzoek. Er was sprake van een bende autodieven. Dezelfde nacht hadden ze ook in een naburig dorp toegeslagen. Waarschijnlijk waren het Polen. De bandafdrukken duidden erop dat ze via het bospad langs ons huis de grens over waren gegaan.
Zijdeur terug in de hengsels en verzekeringspapieren ingevuld. Een paar weken later hadden we een nieuwe auto, zelfde merk en type. Uiteraard voorzorgmaatregelen genomen: autosleutels voortaan in de slaapkamer in een blikken doos (tegen scannen), auto in de afgesloten schuur en de tussendeuren naar de stal op slot.
Men zegt dat dieven je van meer beroven dan je spullen. Je veiligheid, je privacy, je vertrouwen in andere mensen. Zo herkenbaar. De eerste nachten na de diefstal lag er een bijl naast het bed. Bij elke geluid werden we wakker. We hadden het idee te worden bespied. Niet in sportieve outfit gestoken wandelaars en fietsers die treuzelend ons huis passeerden verdachten we van spionage voor de bende. We maakten foto’s van ze en vroegen in het dorp of het bekenden waren. Na een tijdje ebde de achterdocht weg.
De politie vroeg of ze een camera aan de schuur mochten ophangen om het pad naar de grens in de gaten te houden. We stemden toe. Als het hielp om de dieven te vangen, prima.
Nu, maanden later, hangt die camera er. Verdekt onder de dakgoot en gericht op het pad. Vanuit het huis en de tuin is hij nauwelijks te zien. Een veilig gevoel zo’n camera, zou je kunnen denken, schrikt de dieven af. Maar dat is niet de uitwerking die het op me heeft.
Het ding maakt me eerder weemoedig. Waarom dat zo is, vind ik lastig onder woorden te brengen. Het heeft ermee te maken dat de camera een aspect van de stad naar ons vakantiehuis brengt dat ik juist wilde ontlopen. Het herinnert eraan dat meer dingen in Tsjechië ‘normaliseren’ en het land steeds meer op Nederland lijkt. Ons paradijsje raakt onttoverd, de camera is daar een symbool voor.
Het valt ook anders te zien. Misschien zijn wij het die normaliseren, misschien zijn wij zo vertrouwd geraakt met Tsjechië dat we het bijzondere karakter minder goed zien. Het nadeel van twee keer thuiskomen op vakantie.
Hopelijk rollen ze die bende snel op. Dan kan die camera van de schuur af.